• darkblurbg
  • darkblurbg
  • darkblurbg
  • darkblurbg

Check je kennis van hoofdstuk 2 met onderstaande toetsvragen. De antwoorden vind je hier

Vraag 1: Nadat er een idee is ontstaan voor een mogelijk maatschappelijk project of programma is de eerstvolgende actie:

  1. Het idee met zoveel mogelijk mensen delen
  2. Nagaan of het idee niet te ambitieus is en indien nodig de ambitie op voorhand verlagen of verder helemaal met niemand over het idee spreken
  3. Nadenken over wie je op welke wijze wanneer bij je idee gaat betrekken.

 

Vraag 2: Wat is waar over belangen van organisaties of mensen zijn?

  1. Het gaat altijd alleen om financiële belangen
  2. Als mensen denken dat er niet goed rekening wordt gehouden met hun belangen, dan kunnen ze weerstand krijgen tegen een idee.
  3. Als iemand een belang heeft dat anders is dan jouw belang, dan kun je die persoon beter ontlopen.

 

Vraag 3: Als je een idee hebt voor een maatschappelijk project of programma, waarover heeft het geen zin om verdiepende vragen te onderzoeken?

  1. Hoeveel budget er beschikbaar is, want je hebt een nieuw idee, dus je weet al dat er geen budget is.
  2. Of elders een soortgelijk idee al is uitgeprobeerd, want jouw situatie is toch onvergelijkbaar.
  3. Niks, het is altijd nuttig meer te weten te komen rondom je idee.

 

Vraag 4: Vaak zijn er verschillende inhoudelijke opties voor de verdere uitwerking van je idee. Wat zijn relevante aspecten om een keuze te kunnen maken uit deze opties?

  1. Afbakening, baten, kosten, risico’s en randvoorwaarden
  2. Kosten en baten
  3. Afbakening, risico’s en randvoorwaarden

 

 Vraag 5: Wat kun je met lopende activiteiten doen die raken aan je idee?

  1. Lopende activiteiten moet je altijd stoppen; anders kun je geen nieuw idee lanceren.
  2. Lopende activiteiten die bijdragen aan je idee, kunnen onderdeel worden van het project of programma’ strijdige activiteiten moeten veranderd of afgebouwd worden.
  3. Niks, lopende activiteiten moet je altijd door laten gaan; anders is er sprake van desinvestering.

 

Vraag 6: Welke potentiële samenwerkingspartners hebben de meeste uitvoeringskracht?

  1. Partners die zelf kennis, netwerken, personele capaciteit én (investerings)middelen hebben om acties uit te voeren;
  2. Partners die financiering nodig hebben om de kennis en de netwerken die ze hebben te kunnen inzetten voor de uitvoering van acties;
  3. Partners die invloed willen uitoefenen op grond van belangen, ideeën en ervaringskennis, maar zelf geen acties willen of kunnen uitvoeren.

 

 Vraag 7: Wat wordt verstaan onder een sturingsfilosofie?

  1. Een visie op de wijze waarop in een project of programma wordt samengewerkt met andere organisaties of organisatie-onderdelen.
  2. De wijze waarop het beoogde resultaat of doel wordt gerealiseerd.
  3. De inhoud van de visie die een aantal samenwerkingspartners wil realiseren.

 

Vraag 8: Waarom is het belangrijk al vroegtijdig aandacht te hebben voor de afronding?

  1. Een project of programma is altijd tijdelijk, dus je moet van te voren precies weten wanneer je klaar bent.
  2. Dat hoeft niet, het belangrijkste is om het project of programma op gang te brengen.
  3. Door de collega’s te betrekken die uiteindelijk verantwoordelijk zullen worden voor het beheer en onderhoud vergroot je hun motivatie voor die taak en verzamel je zelf waardevolle informatie.

 

Vraag 9: Waarom is het nuttig om een krachtenveldanalyse te maken?

  1. Om te bepalen welke belangen met jouw idee allemaal op het spel staan.
  2. Om inzicht te krijgen in de bijdrage die potentiële partners kunnen leveren en hoe je ervoor kunt zorgen dat ze die bijdrage ook (willen) leveren.
  3. Om te bepalen wie jouw idee steunt en met wie je wel gaat samenwerken vs. wie jouw idee niet steunt en die je gaat ontlopen.

 

Vraag 10. Wat geldt niet voor een intitiatiefvoorstel?

  1. Met behulp van een initiatiefvoorstel kun je officiële steun verwerven voor het opbouwen van een project of programma.
  2. Op basis van een initiatiefvoorstel kun je voldoende tijd beschikbaar hebben voor jezelf en collega’s om een project of programma op te bouwen.
  3. Op basis van een initiatiefvoorstel weet je precies hoe het project of programma uitgevoerd moet worden.

 

Vraag 11. Welke stelling is juist?

  1. Verschillende opties in een initiatiefvoorstel scheppen verwarring; het is dan moeilijker om te begrijpen wat precies wordt voorgesteld.
  2. Er is altijd maar één juiste optie voor de uitvoering van een maatschappelijk project of programma.
  3. Door meerdere opties in een initiatiefvoorstel op te nemen kan een bewuste keuze gemaakt worden; in het vervolg wordt er daardoor minder de behoefte gevoeld op zaken terug te komen.

 

Antwoorden

Check je antwoorden hier.